onbekende kampen

De Holocaust is in Diever begonnen

 

 

In 1942 telde Nederland tientallen werkkampen voor Joden.

Het was voor hen de eerste stap op weg naar Auschwitz.

De kampen zijn inmiddels bijna allemaal overwoekerd en vergeten door hun omgeving.

 Je rijdt zo voorbij het voormalige kamp Gijsselte, waar in 1942 meer dan tweehonderd Joden geïnterneerd zaten.


De plek, een paar kilometer buiten het Drentse dorp Ruinen wordt, ietwat banaal, gemarkeerd door een picknicktafel.

Als het aan Roelof Wever en Piet Bruins ligt, hoort daar toch minstens ook een monumentje bij.

Wever maakte het als kind van dichtbij mee, het kamp dat vlakbij de boerderij van zijn ouders werd ingericht.

Zijn vader en zijn oudere broer gingen er soms stiekem eten brengen.

Bruins, dorpsdokter in ruste, hoorde pas een paar jaar geleden van het bestaan ervan.

De twee zeventigers hebben zichzelf in de Subaru van Bruins gepropt, en rijden inderdaad de picknicktafel voorbij, keuvelend over de oorlog, en over onopgeloste moorden in de streek.

Ze keren het autootje, en stappen uit.

„Hier was het?”, vraagt Bruins.


„Hier was het”, bevestigt Wever.

Veel is er niet te zien.

De littekens van de oorlog zijn in de bossen allang weer dichtgegroeid.

Alleen Wever, die zo’n zeventig jaar in de buurt gewoond heeft, kan het landschap nog ’lezen’.

Hij wijst een soort aarden walletje aan.

„Dat is in de oorlog opgeworpen.

Daar deden de Duitsers schietoefeningen, met kleiduiven.

Maar toen waren de Joden alweer weg uit het kamp.”


Iets verder van de weg moet ook nog een fundament liggen van het wc-gebouwtje van het kamp, weet Wever.

Met twee wandelstokken ploegt hij zich zoekend een weg door de ondergroei.

Nadat Bruins een paar lelijke striemen heeft opgelopen, geven ze het uiteindelijk maar op.

Des te meer reden voor een gedenkteken, vinden ze.

Want haast niets herinnert meer aan de oorlog.

Er is, op dat ene walletje na, zelfs geen ’schuldig landschap’ meer; een term van de kunstenaar Armando, die het de bomen rondom kamp Amersfoort niet kon vergeven dat ze erbij stonden, en niets deden, toen de gruwelijkheden zich daar voltrokken.

Want in Drenthe hoort ook het landschap tot de oorlogsslachtoffers.

„Vroeger was het hier allemaal heide, je kon Hoogeveen zien liggen”, herinnert Wever zich, staand tussen de naaldbomen.

De Joden van kamp Gijsselte moesten die heide ontginnen, en paden aanleggen.

Kamp Gijsselte is een van de vele vergeten Nederlandse oorlogskampen, vertelt Niek van der Oord, die er onderzoek naar deed en het boek ’Jodenkampen’ schreef.

Naast de bekende, grote kampen in Westerbork, Vught en Amersfoort strekte zich in Oost-Nederland in 1942 een archipel van kleinere interneringsoorden uit, waar opgepakte Joden te werk werden gesteld.

Soms niet meer dan dertig man, soms een paar honderd.

Meestal hadden ze in de crisisjaren dienst gedaan als werkverschaffingsproject.

Na de oorlog raakten de locaties overwoekerd, ze werden omgetoverd tot hotellerie, of er gebeurden heel andere dingen mee.

Maar overal raakte het oorlogsverleden in de vergetelheid.

Zodat Van der Oord ook na een paar jaar intensief speurwerk nog steeds moeite heeft om vast te stellen hoevéél van die kampen er nou precies waren:

van ongeveer veertig weet hij het zeker.

Ze vormden een belangrijke stap in het traject dat uiteindelijk onverbiddelijk naar de gaskamers leidde.

Van der Oord geeft er wel eens lezingen over.

Het maakt indruk bij schoolkinderen als hij ze voorhoudt dat de Holocaust zich niet alleen ver weg, in Polen en Duitsland, afspeelde.

„Het begon niet in Auschwitz, zelfs niet in Westerbork. Het begon in een buurtschap als Oude Willem, bij Diever, waar twee kampen stonden.”

„Die Duitsers gingen geraffineerd te werk.

Ze moesten er natuurlijk rekening mee houden dat er verzet zou uitbreken tegen het afvoeren van de Joden.

Dus haalden ze begin 1942 de sterke mannen tussen de 18 en de 55 ertussenuit en zetten die aan het werk, in the middle of nowhere.

” In gehuchten en dorpjes met exotische namen als Norg, Vledder, en Fochteloo.

Het slimme zat hem niet alleen in het isoleren van het meest weerbare deel van de Joodse bevolking.

Destijds was er in Nederland onduidelijkheid over het lot van de afgevoerde Joden.

Optimisten geloofden de Duitse praatjes, dat ze slechts naar een werkkamp moesten, terwijl pessimisten vermoedden dat hen een wisse dood te wachten stond.

De Jodenkampen die in 1942 werden opgezet leken die eerste groep gelijk te geven, en zorgden dus waarschijnlijk voor een grotere bereidheid om mee te werken.

„In de acht, negen maanden dat die Jodenkampen hebben bestaan, werd het regime wel geleidelijk strakker, totdat ze in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 allemaal ontruimd worden, en iedereen naar Westerbork werd verplaatst”, vertelt Van der Oord.

„Maar het viel toch wel mee met de discipline.

In sommige kampen waren ontspanningsavonden met muziek en cabaret.

Er was vaak geen Duitser te zien.

De uitvoering van de deportaties lieten de Duitsers over aan de Joodse Raad, er wapperde een Nederlandse vlag, en de werkzaamheden werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Heidemij.

En de baas van zo’n kamp was geen militair, maar een kok-opzichter.”

Op veel foto’s zie je pas aangekomen Joden in hun zondagse goed staan, voegt hij eraan toe.

Ze hadden geen idee wat hen nog te wachten zou staan.

Het kamp waar het strakste regime gold, met professionele bewaking, was ’It Petgat’ bij Blesdijke.

De ironie wil dat dit kamp niet door de Duitsers was opgericht, maar door de Joodse Raad, als strafkamp voor Joodse smokkelaars en werkweigeraars.

Van der Oord laat zien waar het kamp ooit stond.

Ook hier is niet veel meer te zien dan enkele halfoverwoekerde brokken fundament, een paar beladen betonblokken tussen de brandnetels.

 „Niemand in Blesdijke kon ons vertellen waar dat kamp gestaan had”, zegt Van der Oord.

Toen hij er uiteindelijk achter was, en een kijkje ging nemen, werd hij door een wantrouwige boer bijna weer weggejaagd.

„Die man wist niet wat voor geschiedenis hij op zijn land had.”

Hoe komt het toch dat de kampen overal uit het collectieve geheugen gewist zijn?

„Voor wat betreft de geschiedwetenschap heb ik er geen goede verklaring voor.

Ook Loe de Jong en Jacques Presser schrijven er niet heel veel over.

Terwijl ik toch het gevoel heb dat 1942 een erg belangrijk jaar is in de oorlog.

Toen liet de bezetter echt zijn masker vallen, en dat zie je terug in de geschiedenis van die Jodenkampen.

Het is slechts een korte episode, maar wel een belangrijke.”

„Het zwijgen van de bevolking is misschien door schaamte ingegeven”, denkt Van der Oord.

Hoe het ook zij, de stilte wordt na al die decennia doorbroken.

Op veel plekken zijn vrijwilligers bezig om het onzichtbaar geworden verleden weer een tastbaar gezicht te geven; er zijn al zeker tien monumentjes onthuld.

De ’Stichting Joodse Werkkampen’, die Van der Oord met een paar geestverwanten oprichtte, heeft er vier verwezenlijkt, onder andere bij het kamp in Blesdijke.

Ook Wever en Bruins hebben al een steen opgescharreld, en iemand bereid gevonden om die te vervoeren.

Nu nog geld voor een graveur bij elkaar zoeken, dan hopen ze over een paar maanden hun monument te hebben.

Misschien was het zwijgen lange tijd ook wel ingegeven door onmacht.

Roelof Wever heeft zijn hele leven nooit oorlogsfilms kunnen kijken.

Dat bracht te veel naar boven.

Maar de laatste jaren voelt hij zich op een bepaalde manier verplicht om de herinnering aan de oorlog levend te houden.

Onlangs zag hij een documentaire over het concentratiekamp Mauthausen; toen besefte hij weer des te beter wat er van die Joden uit Kamp Gijsselte terecht is gekomen.

Mannen zoals Hein Lazarus: „Dat was een verschrikkelijk lieve man.

Zijn vrouw en kinderen waren uit Amsterdam overgekomen, om bij hem in de buurt te kunnen zijn.

Ze logeerden bij ons op de boerderij, en hij kon ze dan af en toe stiekem bezoeken.”

Lazarus kwam in 1942 in Auschwitz om, weet hij inmiddels.

Maar Wevers moeder heeft nog jaren Lazarus’ goede pak in bewaring gehouden voor als hij ooit terug zou komen.

Of er verder nog overlevenden van kamp Gijsselte zijn, heeft Wever niet kunnen achterhalen.

Ook Van der Oord is zich met het voortschrijden van de tijd bewuster geworden van zijn verantwoordelijkheid.

Zijn moeder, Joods, overleefde de oorlog door te ontsnappen uit Westerbork.

„Maar toen ik in de jaren zestig opgroeide stopte je je Joodse identiteit het liefst weg.

Dat is nu wel anders, onze kinderen zijn er veel meer mee bezig.”

Voor Van der Oord zelf geldt dat inmiddels ook; het is voor hem een plicht geworden om de geschiedenis door te geven.

Hij is zo’n beetje in zijn onderwerp gaan leven: „Na mijn boek kreeg ik verschrikkelijk veel reacties: ook veel oude brieven en foto’s uit de kampen.

Nu komt het wel eens voor dat ik zo’n kampfoto voor het eerst bekijk, en dat ik dan de gezichten van de mensen erop herken.”

 

+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

 

Kamp Gijsselte lag op een kruising van het fietspad Ruinen-Kalenberg/Echten-Pesse, ten noordwesten van Hoogeveen. 

Het kamp bestond uit twee grote barakken met elk vier kamers, een werkplaats en een bergplaats; twee wc-barakken; twee urinoirs; een watervoorziening; een barak met een keuken, ziekenzaaltje en woning voor de kok/beheerder. 

Op 10 januari 1942 kwamen de eerste joodse dwangarbeiders. 
De maximale capaciteit van het kamp bedroeg 240 personen. 

Kok/beheerder J.C. Wilmans schreef op een onbekende datum:

 'Dik lag de sneeuw toen wij die opgejaagde mensen bij ons kregen. 

Toch hebben wij zelden zo'n prettig kamp met volk gehad als met de joden.
 
Hoe dat kwam? 

Wij zaten zoals ik al schreef dik in de sneeuw. 

Alle dagen moesten de joden een paadje maken voor de leveranciers om het eten te brengen en 's avonds waren wij weer ingesneeuwd. 

Het gevolg was dat wij daar zo vrij zaten als een vogeltje in de lucht.
 
Hierbij kwam het dat we deden wat we wilden. 

Onder andere feestjes in elkaar zetten, de cantine versieren met rood, wit, blauw en oranje. 

De vaderlandse liederen schalden over de heide. 

Er was immers niet één Duitsers of NSB'er die ons wat kon doen.' 

De weinige bronnen geven een fragmentarisch beeld van het leven in kamp Gijsselte. 

Op 14 maart 1943 stuurde de heer L. Pach  een ansichtkaart met achterop de tekst: 'Ter herinnering aan mijn verlof uit het werkkamp Gijzelte van 13 maart tot 17 maart 1942 (…).' 

Kennelijk bazuinden sommige joodse dwangarbeiders tijdens hun verlof rond hoe goed het wel niet was in Gijsselte. 

In de krant De Misthoorn verscheen een lang artikel over de vetgemeste joden van het werkkamp Gijsselte. 

Het regime werd strenger. 

De joodse dwangarbeiders mochten het kamp niet meer uit en de pakketjes moesten worden gecontroleerd. 

'Al namen we dat met een korreltje zout', aldus de kok/beheerder. 

Eén keer was een Duitser ons te vlug af. 

We hadden de brieven net ontvangen en die lagen op een plank.
 
Toen stapte die Duitser de keuken in, regelrecht naar die brieven. 

Hij bemerkte dat in verscheidene brieven een doosje sigaren of een pakje sigaretten zaten. 

Hij vroeg toen aan mijn vrouw of die brieven zo aan de joden gegeven werden. 

"Neen", zegt mijn vrouw, "die moeten nog nagekeken worden en waar wat in zit die worden teruggestuurd".' 

Een brief geschreven door Simon Jacob Stad in juli 1942 geeft de volgende indruk: 'Ik vind het geweldig dat je mij - al kom ik niet meer langs - niet vergeet. 

Het is wel een geweldige verandering hier. 

Zoals je al schrijft ben ik inderdaad in de 'de put', letterlijk dan. 

Dat is een vakterm en werk ik nu in de heide. 

Het is hopen dat de oorlog heel spoedig voorbij zal zijn, dan kom ik vast eens voor plezier naar Vledder. 

(…) Wat de kok en zijn vrouw betreft, ik heb nu heel weinig met hun te maken, maar kan je wel mededelen dat het lang geen familie De Bruin is. 

Ook ik vind het naar dat ik van hun weg moest, want het zijn werkelijk voor mij schatten geweest

' Simon ging eind juli naar kamp Westerbork, naar zijn vrouw Helena, om samen op transport te gaan naar Auschwitz. 

Op 3 oktober 1942 werden de joodse dwangarbeiders uit Gijsselte per trein naar kamp Westerbork gestuurd.